Kerk en wijn zijn in de geschiedenis altijd innige bondgenoten geweest. De Bijbel staat vol met verwijzingen naar wijn. Er is het bekende verhaal over Jezus die op een bruiloft water in wijn
verandert. En niet zo maar wijn, als we Johannes (2:10) mogen geloven: ‘Iedereen zet
zijn gasten eerst de goede wijn voor en als ze dronken zijn de minder
goede. Maar u hebt de beste wijn tot nu bewaard!’ In bijbelse tijden
stond wijn voor rijkdom en een goed leven. Aan de andere
kant komen in het Oude Testament al rap de ongewenste gevolgen van
drankgebruik voorbij. De eerste wijnboer die in de bijbel zijn opwachting maakt, Noach,
werd zo dronken van zijn eigen drank dat hij raar en onwenselijk gedrag
ging vertonen.
Het is dankzij monniken dat de teelt van druiven en het maken van wijn in een stroomversnelling kwam. Verschillende kloosters hebben geëxperimenteerd met nieuwe technieken en methoden. Met name de Benedictijner monniken waren actief in de wijnbouw. Zij stichtten een van de voornaamste kloosters van Europa, de Abdij van Cluny, rond het jaar 910. Van daaruit plantten de Benedictijnen enorme wijngaarden aan. Eerst in de Bourgogne en later verspreid over heel Europa.
