Op tafel staat een wijn uit Puglia. Dat is het diepe zuiden van Italië, in de hak van de laars. Toen ik een jaar in Bologna woonde had ik een huisbaas die daar vandaan kwam. 'Een achterlijke boerenpummel uit Puglia', noemde mijn oude buurman hem consequent misprijzend, om daarna weer uiterst geïnteresseerd te informeren naar mijn studentenleven. Een vriendin van mijn huisgenoot kwam ook uit Puglia en die kon heel beeldend vertellen over de mooiste zandstranden daar die nog niet onder de voet gelopen waren door hordes toeristen. En bij de bakker op de hoek haalde ik bij voorkeur brood uit Puglia, pane pugliese, vanwege de krokante korst en licht zoute smaak.
Wat verder voor Puglia pleit is de wijnproductie, die kwalitatief gezien de afgelopen decennia stevig in de lift zit. Het is al tijden een van de grootste wijn producerende regio's van
Italië. De oude Grieken begonnen hier wijn te verbouwen, zo'n 800 voor
Christus. Tijdens de bezetting van Italië door de Franse koninklijke
troepen (we maken een sprong naar de 16e eeuw) en later door de troepen van Napoleon verdween er
veel wijn naar Frankrijk. Die French connection bleef bestaan: in de 20e eeuw floreerde de bulkhandel door de grote Franse vraag naar volle, robuuste wijnen.
De zondoorstoofde zuid-Italiaanse wijnen werden met flauwe Franse
wijntjes vermengd om deze meer peper (dat wil zeggen body, dankzij
suiker en alcohol) in hun bleke reet te geven. Volgens een wijnexpert in mijn boekenkast heeft zelfs 'de wat dun uitgevallen Bordeaux-wijn aan het Italiaanse
infuus een behoorlijke kwaliteit bereikt'. Dat schijnt nog steeds te
gebeuren, terwijl je in Franse supermarkten en drankzaken nauwelijks
Italiaanse wijnen kunt krijgen!