We sloten het jaar 2016 in stijl af in Boedapest. Van kerstmis tot oudejaarsavond hebben we gastronomisch flink de bloemetjes buiten gezet in de Hongaarse hoofdstad. Nadat we van meerdere kanten getipt waren, deden we op een koude decemberavond restaurant Csalogány 26 aan. De kaart is een korte opsomming van traditioneel Hongaars aandoende gerechten die eenmaal op tafel een moderne, verfijnde en elegante verschijning bleken. Het was allemaal even lekker en mooi gepresenteerd. Terwijl de kok punten aan het scoren was, deed de sommelier er nog een schepje bovenop. De één na de andere bijzondere wijn verscheen op tafel. Stuk voor stuk mij onbekende flessen, want hij heeft er lol in kleine wijnhuizen te ontdekken waar je tevergeefs bij de slijter om vraagt - zoals ik later merkte.
Neem de Pajdos van Pók Tamás. Een wildwijn die een woest boeket aan oerbosgeuren je neus in blaast: alsof je in een mistig woud loopt waar de wilde zwijnen en herten druistig ronddraven. De twee jaar eiken opvoeding heeft 'ie doorstaan zonder het minste spoortje vanille om de zaak glad te strijken. Aan de Franse blend van Cabernet Franc, Cabernet Sauvignon, Merlot en Pinot Noir zijn de tegendraadse Hongaren Kékfrankos en Kadarka toegevoegd om het een beetje spannend te maken. Zij brengen peper en paprika die de kont stevig tegen de krib gooien.
De wijn is net zo recalcitrant als de sommelier zelf. Die schonk doodleuk lichtzoete witte wijn (Hárslevelü!) bij de eendenborst en droge rode wijn (Kékfrankos!) bij het dessert. En alles zelf eerst even voorproeven achter het kleine barretje bij de ingang. "Je moet de kwaliteit controleren hè", kwam hij grijnzend toelichten toen wij hem net iets te lang aangaapten bij het achterover slaan van weer een bodempje na het ontkurken. "Wat een baan", verzuchtte ik. Die sabbatical naar Boedapest gaat er snel komen. En dan meld ik me subiet bij Csalogány 26 voor de functie van assistent-sommelier.